Eind augustus draaide het onderwijsdebat over het lerarentekort op volle toeren. Niet voor het eerst overigens. Lieven Boeve pleitte voor masters in het basisonderwijs, Koen Pelleriaux gooide een week later extra hout en een scheut brandversneller op het vuur door naast psychologen ook bijvoorbeeld regisseurs een belangrijke rol in het onderwijs voor te spiegelen. In deze blog stellen we ons de fundamentele vraag op grond waarvan we kunnen oordelen welke voorstellen waardevol zijn.

Stap 1: streven naar kwantiteit én kwaliteit

Boeve en Pelleriaux lieten op zijn minst impliciet verstaan dat hun voorstellen een dubbel doel hebben: bijdragen tot een oplossing voor het lerarentekort en het verhogen van de kwaliteit van ons onderwijs. Een oplossing die meer leraren zou opleveren maar de onderwijskwaliteit niet ten goede komt, is volgens hen geen oplossing. Gelijk hebben ze. Hoe logisch dat ook klinkt, meer mensen aantrekken en toch dezelfde kwaliteit blijven bieden is in geen enkele sector vanzelfsprekend. Bepaalde politici wilden bijvoorbeeld koste wat kost meer ‘blauw’ op straat, maar volgens de media zijn er net daardoor figuren met een verstoord moreel kompas door de selectie geraakt.

Stap 2: de lange termijn primeert

Hoe hoog de nood ook is, het doel is ervoor zorgen dat de oplossing van vandaag het probleem morgen niet erger maakt. In welke mate corrupte ‘flikken’ het blazoen van een heel korps besmeuren en nog meer foute lieden aantrekken, is voer voor criminologen maar ongetwijfeld leerrijk voor de onderwijssector. De parallel met buitenlandse verpleegkundigen is nog interessanter. Bulgaarse of Filipijnse verpleegkundigen aantrekken om de vergelijkbare combinatie van een pensioneringspiek en een instroomtekort op te vangen betekent dat de gemeenschap tegelijkertijd dient te investeren in intensieve begeleiding en taalonderwijs. Als dit gebeurt en alle partijen tevreden en ervan overtuigd zijn dat de kwaliteit van het werk in brede zin verbetert, dan wint het collectief. Of dat effectief het geval is, laten we graag door experts inschatten.

Wat we echt zoeken zijn maatregelen die zorgen voor een langetermijnoplossing voor de kwantitatieve en kwalitatieve uitdaging van het lerarentekort.

Stap 3: hoe komt de boodschap over?

Het is niet makkelijk om te kijken welke langetermijneffecten elke mogelijke maatregel genereert op het aantal leraren (of goed ingezette professionals) en op de kwaliteit van het onderwijs in het algemeen. Zoals we al vaker hebben betoogd moeten maatregelen in een doordacht coherent en breed ingebed beleid vervat zitten. Zo niet brengt zelfs de op papier beste maatregel geen zoden aan de dijk.

Hoewel het belangrijk is om die boodschap te blijven herhalen, willen we iets nieuws toevoegen aan deze reflectie. Langetermijneffecten van maatregelen en zelfs van voorstellen hangen namelijk ook af van hoe ze geïnterpreteerd worden door het publiek. Laat ons vier doelpublieken onderscheiden: 1) de leraren die vandaag al in het onderwijs werken; 2) mensen die het potentieel hebben om een goede leraar te worden (of om onderwijsteams te versterken); 3) mensen die dat potentieel niet hebben; en 4) zij die nu aan de lerarenopleiding bezig zijn.

Niet iedereen interpreteert alle boodschappen en suggesties voor oplossingen van het lerarentekort op dezelfde manier. We zijn geen gedachtenpolitie die in ieders hoofd kan kijken, maar we wagen ons toch graag aan een aantal hypothesen, al is het maar om de discussie te verdiepen.

            De juiste personen om de juiste redenen aantrekken

Wie nog niet in het onderwijs werkt zal wel vernomen hebben dat de sector op zoek is naar extra leraren. Idealiter zorgen de boodschappen in de media ervoor dat de mensen met potentieel en met motivatie voor het lerarenberoep zich aangesproken voelen en dat alle anderen zich onthouden. Misschien gebeurt net het omgekeerde. Er zijn wellicht sterke profielen voor wie een job in het onderwijs minder aantrekkelijk wordt als ze horen dat ze hun toekomstige leerlingen niet zouden mogen evalueren of remediëren, zoals er ook minder geschikte figuren zullen zijn bij wie diezelfde uitspraken als ‘minder-werk-en-minder-zorgen’ als muziek in de oren klinkt.

Wanneer minister Weyts de ene dag zegt dat het erg is dat de lerarenopleiding voor veel studenten een tweede keuze is en de andere dag dat hij zijinstromers wil aantrekken zullen de goede luisteraars er misschien een tegenspraak in horen en er kunnen uit afleiden dat zelfs de minister niet weet wat hij wil, waardoor ze mogelijk minder geneigd zijn om de stap naar het onderwijs te zetten. De boodschap dat vakexperts zeer welkom zijn botst dan weer met de beperkt overdraagbare anciënniteit bij diezelfde vakexperts. Als de uitspraken meerdere stemmen combineren wordt de kakofonie nog erger. De lat moet in de lerarenopleiding omhoog, maar tegelijk klinkt het dat mensen zonder pedagogische bekwaamheid snel voor de klas mogen en dat leraren beter bepaalde taken aan hoger- of beter geschoolden overlaten.

De eenstemmige boodschap uit vele monden dat starters een goede aanvangsbegeleiding krijgen en kansen voor professionele ontwikkeling gedurende hun hele loopbaan is volgens ons effectief voor alle deelpublieken. De personen die we zoeken voelen zich erdoor aangetrokken, de anderen afgeschrikt. Nog zo’n boodschap die door de crisissfeer naar de achtergrond is verdwenen, is dat leraar zijn een sociaal beroep is met impact. De coronapandemie heeft in eerste instantie veel bevlogen leraren in the picture geplaatst. Dat draagt meer bij tot de aantrekkelijkheid van de sector voor de juiste mensen dan een fietsvergoeding. Laat ons weer meer op die nagel kloppen.

            De jobinvulling en beroepsidentiteit op de schop?

Wie al in het onderwijs staat of de lerarenopleiding volgt kan er niet naast kijken: er stoppen voortdurend leraren omdat ze op pensioen gaan maar ook omdat ze het voor bekeken houden (in welke mate gebeurt daar structureel onderzoek naar?). Leraren vragen zich bij veel voorstellen af of hun job echt zal veranderen en hoe dan wel. Zullen ze taken kunnen delegeren aan anderen of zullen ze bijgestaan worden door specialisten? Zijn ze daar blij of triest om? Wat betekent dit voor hun status als leraar? Stijgt of daalt een ‘pure lesboer’ in achting? Zijn er ook die zich bekocht voelen? Wat voelen de gedreven leraren die zich vrijwillig geprofessionaliseerd hebben in zorg, schoolbeleid of video-opnames maken en die horen dat men dat werk liever aan ‘echte’ professionals uitbesteedt? Hoe kijken zij aan tegen het wegnemen van drempels waar zij nog over moesten?

Voorstellen om de verantwoordelijkheden of taken van leraren te herzien raken met andere woorden aan ieders motivatie  en beroepsidentiteit. Daar moeten we heel voorzichtig mee omspringen.

            Pragmatisme betekent vandaag, morgen én overmorgen verzoenen

We kunnen ons niet wegsteken achter de nood aan een breed gedragen toekomstgericht en coherent beleid. Ook nu moet gehandeld worden. Een belangrijk uitgangspunt voor ons is het onderscheid tussen wat we nu van een nieuwe leraar verwachten en wat we er morgen van zullen eisen. Zijinstromers kunnen wat ons betreft snel in het onderwijs starten, als een directeur bewust kiest voor een haalbare startjob en daarnaast een intensieve aanvangsbegeleiding voorziet. Nog belangrijker is dat starters onmiddellijk te horen krijgen dat ze maar zullen kunnen blijven mits een gunstige evaluatie en mits ze binnen 5 jaar aan de normale vereisten in termen van diploma en pedagogische bekwaamheid voldoen.

Zodoende houden we de lat hoog maar hoeft een zijinstromer er niet meteen over te springen: hij krijgt de kans om te groeien. Een bijkomend groot voordeel is dat de beslissing of iemand kan blijven een gedeelde verantwoordelijkheid wordt. Niet enkel de directie maar ook de lerarenopleiding evalueert. Het kan niet zijn dat lerarenopleiders de rol van poortwachter op zich nemen voor studenten die de traditionele weg naar het beroep volgen en dat alternatieve routes – hoe noodzakelijk ook – niet even streng opgevolgd worden. Of zijn we nu echt de enigen die zich daar zorgen over maken?

Zijinstromers met potentieel laten zich hier alleszins niet door afschrikken. Zij willen duidelijkheid en bovendien zo snel mogelijk kwaliteit leveren in hun nieuwe beroep. Leraren die hen verwelkomen zullen het waarderen dat deze nieuwe collega’s op termijn dezelfde competenties beheersen. Niemand zit te wachten op amateurs met snel verworven rechten – wegens een grote nood – voor wie ze voortdurend onderwijskundige problemen moeten oplossen. Ze halen bovendien het prestige van de hele beroepsgroep neer, waardoor de kans op toekomstige sterkere collega’s verder slinkt.

          En wat met de jongeren in de lerarenopleiding?   

Wie voorstellen doet om extra leraren aan te trekken speculeert over de grootte van zijn winst. Mogelijk verlies incalculeren is minder gebruikelijk. Dat een slechte leraar in het beste geval een oppasser is en de onderwijskwaliteit naar beneden trekt, gaven we hoger al aan. Er is evenwel nog een andere mogelijke verliespost. De grootste groep van instromende leraren komt nog altijd uit de traditionele lerarenopleidingen. De meerderheid van die studenten heeft een driejarige lerarenopleiding genoten en hoopt als afgestudeerde een eerste job te vinden in het onderwijs. Als zij merken dat de noodtoegang tot de job voor anderen te wijd opengezet wordt en dat die groep al een inkomen krijgt nog voor deze over de juiste kwalificaties beschikt, dan zouden zij zich wel eens bekocht kunnen voelen. Als we niet goed opletten verliezen we de mensen in de lerarenopleiding die het langst in het onderwijs actief kunnen blijven en het er van bij de start het best voor geschoold zijn. Wie nog leraar mag worden en hoe dan wel is geen eenvoudige vraag.

Bezint eer ge begint.

Johan De Wilde (lerarenopleider Odisee) en Els Tanghe (lerarenopleider Universiteit Antwerpen), 2021

Bron afbeelding: https://pixabay.com/nl/photos/boord-school-universiteit-onderzoek-2853022/