Wat de kinderen op school moeten leren is een vraag van alle tijden. Het is een zeldzaam thema dat iedereen beroert en waarvan Jan en alleman vindt dat hij er recht van spreken over heeft. Terecht. Het heeft wel iets, een neefje dat het onzinnig vindt dat hij de landen van de EU moet kennen en een tante die hem tegenspreekt en waarschuwt voor alle fysica-ellende die hem nog wacht. Dra discussieert de hele
tafel mee in termen van meer of minder, zin en onzin, nut en nood. Waarover kinderen leren is één ding, wat ze precies minimaal moeten meedragen, nog iets anders. De eindterm in een praktische toepassingssituatie op een gepaste kaart en op de globe de landen van de Europese Unie kunnen opzoeken en aanwijzen, is onschuldig. Maar is het kleine Denemarken kennen belangrijker dan het veel grotere en machtigere Rusland? Hoe zinvol is het om die eindterm in toetsbaar gedrag te gieten? Welk kind op de achterbank speurt op een onbestaande mega wegenkaart terwijl mama de GPS volgt?
De echte doelen- en eindtermendiscussie gaat over gevoelige thema’s. Minderheden en historici pleiten voor meer aandacht voor dekolonisatie en historisch bewustzijn tout court, werkgeverskringen willen STEM breed doorduwen en ook de ijveraars voor allerhande vormen van preventie laten van zich horen in de media. Andere groepen zetten hun hakken in het zand om godsdienstlessen voor schrapping te behoeden of taaluren tegen erosie te beschermen. Leve de democratie.
Nu zijn de eindtermen van de derde graad van het secundair onderwijs in herziening. Dat de leerplicht eindigt op 18 jaar verhoogt de inzet. We hopen op dat eindpunt onze jongeren te lanceren richting hogere studies of de arbeidsmarkt. Dat levert bijkomende types van discussies op. Is een voorgestelde eindterm zinvol in het BSO? Kunnen we analoge doelen vertalen in verschillende varianten naargelang leerlingen KSO of ASO volgen? Hoeveel ruimte tot verdieping krijgen TSO-studierichtingen in hun specifieke vakgebied en in welke mate mag dat ten koste van de breedte van de eindtermen gaan?
Pijnlijke discussies
Als directeurs van TSO- en BSO-scholen aandringen om het ambitieniveau op vlak van bijvoorbeeld burgerschap te verlagen en commissieleden zich daar tegen verzetten, lijken er onder de argumenten verwijten over en weer te vliegen. De experten voelen zich als wereldvreemd afgeschilderd door de directeurs. Ze zouden de leerlingen niet kennen, noch hun interesses, laat staan dat ze weten wat hun toekomstige werkgevers verwachten. Omgekeerd wekken sommige experts in de media de indruk dat de directies hun leerlingen onderschatten en dat ze blind zijn voor het belang van actief burgerschap voor de sterkte van onze democratie. Die emotionele lading raakt het andere kamp in zijn identiteit of dat nu die van opleider van goede vaklui of die van verdediger van de rechtstaat is. In de grond onderschrijven ze ongetwijfeld elkaars hoogste doelen, maar ze interpreteren de concrete eindtermwegen ernaartoe als bedreigend voor de eigen topprioriteiten.
Eindtermen voor alles?
Willen we de onderwijskwaliteit verbeteren, dan moet de lat omhoog. We kennen het verhaal. Veel doelen, hooggestemde doelen. Het feit dat commissies, gedomineerd door inhoudelijke experten, eindtermen voorstellen voor hun expertisedomein schept een context voor opbod. De meeste professionals vinden wat zij kennen en kunnen de basis. De ballast zit bij de ander.
Leent een domein als burgerschap zich überhaupt wel tot een eindtermenlogica? Tieners uit het BSO zouden moeten opkomen voor de eerbiediging van de mensenrechten en voor sociale rechtvaardigheid, lees ik. Vermits het om een attitude gaat, is het iets wat scholen niet per definitie moeten bereiken maar wel nastreven. De commissie geeft ook een kennisbasis mee. Daaruit mogen we opmaken dat ze het kennen van Het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden als een opstap tot de attitude ziet. Hoe belangrijk dit verdrag in de mensenrechten- en mensenrechtenschendingenpraktijk in Europa ook moge wezen, het gros van de leerlingen die het bij afstuderen zou kennen, zal het een jaar later in het beste geval verwarren met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, zoals 95% van de mensen met een schitterende burgerschapsattitude.
Er schort iets aan de logica. Beeld u zich een diverse klas BSO-leerlingen in een Vlaams provinciestadje in. Neem aan dat vier van de leerlingen bij aanvang van het schooljaar in het vijfde jaar een deel van zijn medeleerlingen minderwaardig vindt op grond van hun geloof of huidskleur en van mening is dat bootjes met vluchtelingen die vanuit Libië naar Europa varen teruggeduwd moeten worden, of erger.
Wishfull thinking?
Een voor de hand liggende kritiek hier is dat dergelijke eindtermen onrealistisch zijn. Er zijn heel wat afgestudeerden uit alle mogelijke richtingen die net zo denken als die vier leerlingen. Hebben hun leraren wel voldoende hun best gedaan? Wat als de vier leerlingen wel van gedacht veranderen? Verandert dit onderwijs in beïnvloeding of programmering van sociaal wenselijke antwoorden en attitudes? Zou het niet van meer respect getuigen voor onze leerlingen en onze democratie wanneer schoolteams goed en actief burgerschap consequent voorleven? Leraren horen naast les te geven ook te vormen. Dat houdt in dat ze het mens- en wereldbeeld van hun leerlingen uitdagen, zodat ze kritisch nadenken over wie ze willen zijn, hoe ze in de wereld staan en welke alternatieve posities er nog zijn. Leerlingen verdienen leraren die hun denken welwillend maar kritisch bevragen en die hen uitnodigen ook anderen aan te spreken, inclusief de leraren zelf. Tot welke attitude dat leidt weten we niet. Er is geen universeel wenselijk eindpunt, tenzij een kritische geest die de leerling tot voorbij de schoolpoort vergezelt.
Onderwijs is meer dan kwalificeren
De eindtermen, zelfs de attitudes, neigen ertoe het doel van ons onderwijs te herleiden tot het bereiken van vooropgestelde afgelijnde doelen. Stellen dat een inspanningsverplichting volstaat, verandert weinig aan de focus op kwalificeren, formaliseren dat iemand geleerd heeft wat hij moet leren, waarna hij een volgende stap kan zetten. Dat is wel degelijk belangrijk. Werkgevers of hoger onderwijsinstellingen moeten er van op aan kunnen dat wie instroomt grosso modo aan de verwachtingen inzake kennis en kunde voldoet. Maar ons onderwijs moet volgens Biesta onze kinderen ook socialiseren en hen tot personen laten uitgroeien. Leerlingen moeten deel worden van een cultuur om er kritisch toe bij te dragen. Daarvoor bestaat geen mal. Net door herkenning en confrontatie vinden ze hun plek en zichzelf. De vier leerlingen verdienen ons respect en een spiegel, geen preek of overredingskracht.
Stel je oordeel uit
Een geëigende manier om adolescenten te bevragen en in hun identiteitsontwikkeling is sprekende verhalen aanreiken waarin personages tussen de lijnen mogelijke antwoorden bieden op vragen als: wie ben ik? waar sta ik voor? waar wil ik me voor inzetten? Goede boeken, films en live getuigenissen raken leerlingen emotioneel. Leerlingen kunnen gedachten en gevoelens herkennen, hoewel de beschreven ervaringen zelf heel anders kunnen zijn, of net omgekeerd. Gelijkenissen en contrasten zetten aan tot doordenken en doorvoelen, tot zichzelf en zijn context in vraag stellen, alternatieve keuzeopties overwegen. Het ultieme boek of dé film als vertrekpunt bestaat niet. Zelfs een canon zal niet werken. Punt is dat leraren een heel gamma gemotiveerd aanbieden, dat leerlingen l’embarras du choix ervaren, het gevoel hebben niet te kunnen kiezen tussen al die interessante cultuurproducten waar de leraar en andere leerlingen zo enthousiast over vertellen. Een leraar die in vertrouwen met zijn leerlingen werkt, zegt op een bepaald moment: ‘ik ben benieuwd wat jij hier van vindt’.
Die leraar geeft de leerling het stuur van zijn eigen leven in handen en toont wat er links en rechts nog te zien is. Die leraar is als het ware een copiloot die niet oordeelt maar steunt en begeleidt van de nacht naar de dag. ’s Nachts ziet de chauffeur slechts wat er zich in zijn lichtbundel bevindt, overdag krijgt hij een 360° overview.
Een sterktegebod, geen zwaktebod
Als leraren zich ervoor hoeden subtiel overtuigingen en idealen mee te geven, laten ze dan geen vrije baan aan racistisch en ander fout gedachtengoed? Nee, principes voorleven en ieders denken uitdagen is voor niemand vrijblijvend. Het verschil bestaat erin dat leraren bij gedachtengoed dat botst met de rechtstaat dat ook expliciet aangeven: ‘Weet dat wat je hier nu beweert buiten strafbaar is.’ Meer nog, bij het kritisch bevragen hoort een leraar de hierboven gehekelde kennisbasis uit de kast te halen. Wetten, Verdragen en andere morele regels kunnen kaders bieden om verhalen en standpunten beter te begrijpen. Zelfs hun ontstaansgeschiedenis kan verhelderen. Misschien zal de leraar aanvoelen dat naast cultuur ook daadwerkelijke ervaringen en de reflectie erop iets toevoegt. Als in dit kader een klas het Fort van Breendonk of een vluchtelingencentrum bezoekt, is het deel van een groter vormingsproject, geen vinkje op een eindtermenlijst.
Kwaliteitsvol onderwijs vergt meer dan ambitieuze doelen. Goed onderwijs vergt steengoede leraren om ze te realiseren en om met hun leerlingen breder en verder te kijken. Aan de lerarenopleiders om die super(wo)men op te leiden.
Johan De Wilde (lerarenopleider Odisee) en Els Tanghe (lerarenopleider Universiteit Antwerpen), 2020