Een heel schooljaar heeft Filip Rogiers in het Weekblad van De Standaard ons laten genieten van tranches de vie van het schoolleven in het GO! Atheneum UNESCO Koekelberg. Als schrijver past hij het principe show, don’t tell toe: hij verkondigt niet dat leraren het verschil maken, hij laat het de lezer zelf opmaken uit zijn beschrijving van lesgevers in interactie met hun al even authentieke leerlingen. De kritische zelfreflectie van het lerarenteam en de directie in combinatie met de voortdurende blijken van professionalisme en engagement dragen bij tot een positieve beeldvorming die het onderwijs verdient.
Maar ook wie de lerarenopleiding volgt, erin werkt of er gewoon van houdt, heeft iets aan deze reeks omdat ze alle lezers aan het denken zet. Neem het artikel van 3 juni waarin we Aya, een getalenteerde leerlinge met rugzakje van het 5e jaar en meneer Demey, een leraar en leercoach die filosofie bijstudeert, leren kennen. Rogiers stelt met meneer Demey de vraag of scholen die al te zeer rekening houden met de moeilijke persoonlijke situatie waarin leerlingen zich bevinden, hen finaal helpen door de lat voor hen wat lager te leggen.
Je kan het als een retorische vraag lezen, waarop het impliciete antwoord van meneer Demey of Filip Rogiers zelf ‘nee’ is. Lage verwachtingen doen toch niemand goed, redeneren we dan impliciet mee. Maar wat mij betreft, botsen we hier op een klassieke schijntegenstelling en een daarmee verbonden kromme redenering. Het is niet omdat je als school of leraar rekening houdt met iemands persoonlijke situatie en mild bent voor bv. te laat komen, of deadlines missen en zelfs voor storend gedrag, dat je van die leerlingen minder verwacht of de lat lager legt. Wijze leraren zijn net bereid om in bepaalde situaties af te zien van de strikte toepassing van regels, omdat ze voor bepaalde leerlingen net tot het verlagen van ambities op lange termijn zouden leiden. Leerlingen tegenhouden omdat ze een heldere regel overtreden kan perfect volgens het boekje zijn en toch fout. Een taak tijdig indienen betekent niet voor iedereen hetzelfde. Voor de ene leerling is het niet alleen zijn belangrijkste verantwoordelijkheid die week, maar ook zowat zijn enige; voor de andere is het er een van vele dwingende. De eerste kan hulp inschakelen, de tweede niet; anderen rekenen op zijn hulp.
Ik weet uit ervaring dat de redenering die ik hier maak niet iedereen overtuigt. Het meest klassieke tegenargument is dat diezelfde leerling het op die manier nooit zal leren. Wedden dat hij volgend jaar tegen de lamp loopt? Een tweede retorische vraag, niet van Rogiers of Demey weliswaar.
Er een weddenschap over afsluiten zou ik niet doen, maar de ervaring leert ons dat af en toe contexten rond leerlingen structureel verbeteren en dat leerlingen – al dan niet met de hulp van de school – de weg naar hulp vinden of een manier om zich dagelijks een uur op hun schoolwerk te concentreren. Voor studenten die voor het eerst op kot gaan of voor, tussen en na hun lesuren gefocust kunnen werken in de bibliotheek, kan de overgang naar het hoger onderwijs het moment zijn waarop ze hun potentieel eindelijk kunnen tonen en soms ook voor zichzelf ontdekken. Het voordeel van de twijfel garandeert geen succes. Het is niet alleen rechtvaardig maar ook verstandig het eerder in te roepen voor de leerling die ondanks een problematische thuissituatie 40% haalt voor een vak, dan voor de leerling die ondanks alle hulp op 40% strandt.
Een kritische reflectie op deze scène uit een schoolleven doet geen afbreuk aan de reeks, ze bewijst er eer aan. Tegelijk is het een suggestie voor een laatste scène, die van de deliberatie en proclamatie.