Hoe wonen we? Hoe zullen we dat in de toekomst doen? Hoe horen we morgen met de ruimte om te springen? Over deze vragen breekt Atelier Vlaams Bouwmeester zich voortdurend het hoofd. Ze zijn ook pertinent voor ons, onderwijsmensen. Wat leren onze kinderen op school over wonen en mogen we een bepaalde toekomstgerichte en zelfs beleidsmatige visie daarop promoten via het onderwijs?

Wat de winnares van de Klasseprijs 2020 ons leert

Lien De Saegher beschrijft in haar masterproef in de stedenbouw en ruimtelijke planning wat kinderen in de lagere school rond wonen en ruimtelijke ordening leren. Ze vertrekt daarbij niet van de eindtermen maar analyseert tekst en beeld in 14 leermethodes wereldoriëntatie, taal, rekenen, Frans en godsdienst. Die aanpak leert ons vooral veel over een sterk verborgen curriculum. Het bezit van een villa is nastrevenswaardig. De nadelen ervan in termen van de kost voor het aanleggen van nutsvoorzieningen, de impact op de open ruimte en op het verkeer krijgt de leerling alvast niet mee vanop het papier. Bij vormen van gesloten bebouwing gebeurt het omgekeerde. Ogenschijnlijk inherente en dus onvermijdelijke nadelen zoals veel verkeer in de straat en een slechte luchtkwaliteit springen in het oog. Dat wie in een centrum woont doorgaans goed bediend wordt door het openbaar vervoer, dichtbij speelkameraadjes heeft en op wandel- of fietsafstand van de sportclub of bib woont, wordt de kinderen zelden meegegeven.

Representativiteit

Dichter bij de eindtermen blijven is geen garantie op een ander beeld. Neem bijvoorbeeld 4.9. onder ruimtelijke ordening/bepaaldheid: “De leerlingen kunnen in de realiteit op een gepaste kaart een landelijke, stedelijke, toeristische en industriële omgeving herkennen en van elkaar onderscheiden.” Die eindterm impliceert niet dat kinderen zullen leren dat meer mensen in Vlaanderen in een rijwoning dan in een villa wonen. Nu denken ze wellicht het omgekeerde omdat ze veel meer afbeeldingen van villa’s in hun leermateriaal tegenkomen. Meer nog, de eindtermen laten nog altijd een stereotypische kijk op de stad en een nostalgische op het platteland toe. Zo staan in de onderzochte leermaterialen kinderen met een migratieachtergrond enkel bij grote woonblokken afgebeeld en lijkt vooral het vak godsdienst het ideaal van een vrijstaande woning te bepleiten.

Aangeven dat het beeld uit de geanalyseerde methoden niet representatief en zelfs stereotiep is, is een ding, aangeven hoe het dan wel moet, is nog iets anders. Uitgevers kunnen ervoor zorgen dat de getoonde werkelijkheid zo goed mogelijk overeenstemt met de werkelijkheid. Dat zou betekenen dat er bij wiskunde minder verkaveld wordt, dat de oppervlakte van slaapkamers tot realistische afmetingen krimpt en dat de aanleg van een zwembad in de tuin niet langer een schoolvoorbeeld van een volumeberekening is.

Maar representativiteit heeft beperkingen. Als iets nog amper of niet voorkomt, zou je het volgens deze logica immers ook niet hoeven te tonen. We pleiten ervoor om dat net wel te doen. Door vrouwelijke artsen en zwarte ingenieurs op te voeren in verhalen, vraagstukken en foto’s geven uitgeverijen vandaag impliciet mee aan dat dat de normaalste zaak van de wereld zou moeten zijn, zelfs als ze nog eerder uitzondering dan regel zijn. In onze context betekent dit dat er ook al eens een innovatief cohousingproject of een zeldzame kangoeroewoning aangebracht kan worden.

Onderwijs als gerichte beïnvloeding

De voorstelling van mogelijke werkelijkheden verbreden is nog niet hetzelfde als vanuit het onderwijs promotie voeren voor de bouwshift, beter bekend als de betonstop, die het huidige beleid voorstaat. De aanhef van de conclusie van Liens bekroonde werk laat nochtans vermoeden dat dat haar insteek was: “Het doel van deze masterproef bestond er in na te gaan in hoeverre het onderwijs geschikt was als instrument om draagvlakverbreding voor het verdichtingsproces te bekomen.” Hoe overtuigd we daar als expert of burger ook van mogen zijn, als onderwijsmensen hebben we het daar moeilijk mee. Het onderwijs hoort kinderen en jongeren bewust te maken van problemen, alternatieven in hun voor- en nadelen te tonen, inclusief eventuele spanningen tussen onderliggende waarden, maar het moet zeer terughoudend zijn als het aankomt op het overtuigen van leerlingen van een bepaald ideaal, in het bijzonder van beleidsambities.

Dat is geen pleidooi voor vrijblijvendheid of relativisme. De school kan leerlingen zelfs de noodzaak tot verdichting en ontharding van onze regio aantonen en hen leren dat het officiële beleid vandaag daarop gericht is of wat dat betekent voor wat wettelijk kan en niet kan. Maar we moeten de kinderen de vrijheid laten er eigen conclusies uit te trekken voor zichzelf. Het komt leraren niet toe leerlingen of hun ouders te veroordelen voor hoe ze wonen. Als school en lerarenteam een duurzame levensstijl voorleven en zelf nabij de school gaan wonen en er te voet of met de fiets naartoe komen is lovenswaardig, maar de kwaliteit van ons onderwijs laat zich niet afleiden uit het aantal bekeerden tot ons gelijk.

Onderwijs is kunst

Aanleiding tot deze blog is de tentoonstelling Dorpelijkheid die tot eind april loopt in Atelier Bouwmeester. Het team heeft ongetwijfeld een visie op het leven buiten de stad, maar wil de reflectie starten door kunstenaars aan het werk te zetten. Een daarvan is architectuur- en landschapsfotograaf Michiel De Cleene. Zijn insteek is een mooie spiegel voor ons als onderwijsmensen. Hij toont, maar instrueert niet. Hij roept vragen op die wij als bezoekers beantwoorden of waarover we in gesprek gaan. Hij sluit geen denksporen, hij opent er. Foto’s van acht trajecten in acht dorpen, met telkens een andere begeleider bij hem. Hij legt ze op elkaar op een fictieve kaart.

Wat suggereert hij daarmee? Zijn dorpen inwisselbaar? Ook onze leerlingen en wij bekijken ons dorp, onze wijk of stad verschillend. Er is daarbij geen juiste kijk, maar via het onderwijs het standpunt van anderen ‘leren’ innemen verrijkt onze blik.

Kunst en onderwijs, ze leren ons lessen.

Johan De Wilde is lerarenopleider bij Odisee en bestuurder van Velov.

Hans Leinfelder is vicedecaan onderwijs aan de Faculteit Architectuur van KU Leuven en promotor van Lien De Saeghers masterproef.

Dank ook aan Michiel De Cleene voor de foto bovenaan.

Bronnen:

De masterproef van Lien De Saegher: https://scriptiebank.be/scriptie/2020/ruimte-educatie

Meer info over de tentoonstelling: https://www.vlaamsbouwmeester.be/nl/dorpelijkheid