Dit jaar geef ik terug mijn lievelingsvak in de lerarenopleiding kleuteronderwijs: agogische vaardigheden. In een sociaal beroep als het onze is omgaan met mensen fundamenteel. Beseffen hoe we ons een eerste indruk vormen van leerlingen en hun ouders en omgekeerd hoe zij dat doen van ons en wat daar de gevaren van zijn, is belangrijke stof voor leraren in spe. Ook empathie, actief luisteren, feedback geven en krijgen, zijn thema’s waarin de grens tussen kennis, vaardigheden en ingesteldheid moeilijk te trekken is.
Ik heb dubbel geluk: ik mag het vak agogische vaardigheden niet alleen geven, ik mag het ook samen met collega’s geven. We delen de klassen in twee, zodat we in kleine groepen van 10 à 15 eerstejaarsstudenten kunnen oefenen. Omdat mijn collega in lager onderwijs ook parallel staat met een andere collega , zijn we eigenlijk met drie docenten voor twee opleidingen. Als terugkeerder profiteer ik van de knappe digitale leerpaden die mijn collega’s voor elke les ontwikkeld hebben. De studenten moeten ze zelfstandig doornemen voor de les zodat we op de campus maximaal op de oefeningen kunnen focussen.
Een extraatje dat ik van vroeger behoud, is dat ik op het einde van de les met mijn studenten stilsta bij de mate waarin ik hen congruent opleid. Modelleer ik de principes van goed onderwijs die we in onze lessen en opleiding belijden? Expliciteer ik mijn didactische aanpak? Legitimeer ik wat ik allemaal beweer? Ik doe het vooral uit overtuiging. Als je een goede leraar wil worden moet je kritisch kijken naar je lesgevers, analyseren wat ze doen -goed en fout- en er lessen uit trekken. Eenvoudig is dat nooit. De principes van kwaliteitsvol hoger onderwijs en goed kleuteronderwijs staan niet haaks op elkaar, maar de transfer van wat we samen doen naar hun eigen brede stagepraktijk is een grote. Het laatste wat ik moet doen is mijn studenten als kleuters behandelen.
Als ik er nu op terugkijk was de feedback van mijn studenten de laatste 5 minuten vroeger vaak mager, zeker de eerste lessen. Stilstaan bij de principes van goed onderwijs leek soms een gênante jacht op complimenten en op mijn expliciteer- en legitimeergedrag kreeg ik zelden kritische opmerkingen. Het gebeurde regelmatig dat ik na afloop van de les zelf aangaf welke verbeterpunten ik zag. Ik zou de volgende keer de groepjes anders indelen om die of die reden of ik had nog een boek in de mediatheek moeten vermelden. Daarom kortte ik het slot wel eens in of inruilde voor een extra oefening. Maar dat was toen.
Laatst leerde ik dat ik een stopwoord heb. Ik was er me niet van bewust, maar de studenten hadden gelijk. Bij de volgende groep hoorde ik mezelf nog tot tweemaal toe een oefening afronden met… allright. Het ligt misschien ver van de kern van principes van goed onderwijs modelleren, maar wat mij betreft, is een rijke taal gebruiken belangrijk voor alle lesgevers en vloekt een stopwoord daarmee. Als ik er een student op zou betrappen op stage, zou ik het als aandachtspunt meegeven.
De spreekwoordelijke Oscar voor de beste feedback gaf ik aan een andere studente. Ze waardeerde mijn inspanningen om te oefenen op actief luisteren in een discrete één-op-één setting. Maar hoe logisch de opbouw ook was, het ware beter geweest dat we in het leerpad vooraf al aangegeven hadden dat we van hen zouden verwachten dat ze een positief en een negatief emotioneel geladen verhaal live zouden vertellen aan elkaar. Op ieders instant inspiratie mag ik niet bouwen.
Zoals zij rekening moeten houden met de beginsituatie van leerlingen, moeten wij dat ook doen. Die beginsituatie is meer dan een inschatting van hun voorkennis. Ik had me meer moeten verplaatsen in de gedreven student die zich graag optimaal op een les voorbereidt om er het meest uit te halen.
Een les in empathie waar een begeleider van leer- en ontwikkelingsprocessen van opfleurt. Alsof dat nog niet genoeg is, denken mijn collega’s al volop mee na over hoe we het hoofdstuk in de toekomst best concreet aanpakken.
Swennen, Korthagen en Lunenberg (2004). Congruent opleiden door lerarenopleiders. Velon tijdschrift jg 25, nr.2, 17-27.
Illustratie: Gerd Altman op Pixabay
Auteur: Johan De Wilde, voorzitter Velov en lerarenopleider bij Odisee