Nog maar enkele jaren geleden vreesden leraren kleuteronderwijs die eind juni bij Odisee hogeschool in Aalst afstudeerden geen werk te zullen hebben op 1 september. Die onzekerheid leidde tot een getrapt beslissingsproces. De eerste beslissing die ze moesten nemen was of ze verder zouden studeren of werk zoeken.
Wie besloot verder te studeren, koos doorgaans uit drie opties: een academische opleiding (vaak onderwijskunde of pedagogie), een BaNaBa zorg of buitengewoon onderwijs of de lerarenopleiding lager onderwijs in het eigen Odisee-huis. Sommigen van hen gaven daarbij expliciet aan dat ze dit vooral deden om hun kansen om daarna als kleuteronderwijzer aan de slag te gaan, te vergroten. De meerderheid van de afgestudeerden besloot, hoe dan ook, onmiddellijk te solliciteren voor een job in het kleuteronderwijs. Van die groep hoopte bijna iedereen een job in eigen streek te vinden. Maar bij hen daagde vroeg of laat de vraag wat ze zouden doen als dat niet zou lukken. Ze hadden dan grosso modo 4 opties:
- naar Brussel trekken (waar vaak wel nog vacatures waren);
- zich kandidaat stellen voor het lerarenplatform*;
- wachten (en al dan niet ondertussen ander werk zoeken, bv. voor interimarbeid);
- zich alsnog inschrijven voor een vervolgstudie.
De keuze van onze gediplomeerden hing niet alleen af van de glans waarmee ze afgestudeerd waren of de aantrekkingskracht die bepaalde opties in hun ogen hadden. Iemands financiële situatie of de onmogelijkheid om vlot met het openbaar vervoer in Brussel te geraken kon bepaalde opties uitsluiten.
In de praktijk loste zo goed als elk probleem zich mettertijd op. Op 1 oktober was bijna iedereen die dat wou aan de slag als leraar of als student in een vervolgopleiding. Tegen het einde van het schooljaar vergrootten de zorgen weer. Zou er nog plaats zijn in september voor wie al een aantrekkelijke werkplek had? Zouden de anderen een eerste school of een meer aantrekkelijke vinden? Van degenen die gekozen hadden om het eerste jaar in Brussel te werken, waren er telkens die hun kans schoon zagen om dichter bij huis te komen. Ze hadden in de ogen van veel directies in eigen streek twee streepjes voor: ze hadden al een jaar ervaring én ze hadden ervaring in superdiverse klassen (of daar ging men toch van uit).
Startende leraren die al gauw uit Brussel wegtrokken, namen een rationeel besluit als je het vanuit hun oogpunt bekijkt. Dichtbij huis werken betekende voor velen een serieuze knip in hun pendeltijd en dus een verhoging van hun levenskwaliteit. In heel wat gevallen betekende het ook dat ze veel vlotter didactisch materiaal van en naar school konden meenemen. Vanuit het oogpunt van de gemeenschap evenwel is een systeem dat jaar na jaar nieuwe mensen doorsluist irrationeel of op zijn minst niet effectief, laat staan efficiënt. Voor de Brusselse scholen was de rol van bijkomend trainingscentrum voor het onderwijs in Vlaanderen bovendien brute pech. Telkens opnieuw met een nieuwe ploeg starten en voor een significant deel van de collega’s aanvangsbegeleiding voorzien vrat energie en knaagde aan de eigen motivatie.
Een figuur
In dat licht is de figuur op pagina 13 van de Education and Training Monitor 2023 van de Europese Commissie interessant. Het rapport toont hoeveel EU-onderwijssystemen drie beleidsmaatregelen nemen om lerarentekorten tegen te gaan. Vermits onderwijs een bevoegdheid van de gemeenschappen is, beschouwt de Monitor drie Belgische systemen – het Vlaamse, het Franstalige en het Duitstalige – en voor Nederland en de meeste andere lidstaten slechts één.
De figuur is opgemaakt op basis van informatie uit een ander document, namelijk het Eurydice 2023-rapport. Dat laatste rekent het Vlaamse onderwijssysteem en het Nederlandse tot de 21 die maatregelen treffen om het lerarentekort voor bepaalde vakken aan te pakken en tot de 14 die beleid voeren om lerarentekorten in bepaalde regio’s het hoofd te bieden. Maar Vlaanderen behoort in tegenstelling tot Nederland niet tot de 8 systemen met een specifieke aanpak van het lerarentekort in scholen met kwetsbare leerlingenpopulaties.
Vlaanderen stimuleert met andere woorden wel leraren om in Brussel te gaan werken, een stad met een groter tekort dan andere regio’s, maar zorgt er niet voor dat leraren bij voorkeur of in gelijke mate terechtkomen in scholen waar relatief veel kansarmen school lopen of leerlingen met een verhoogd risico om het onderwijs zonder diploma te verlaten, een type van scholen waar het lerarentekort groter is dan in scholen met een minder gedepriveerd leerlingenpubliek.
Een kaart
Op pagina 43 van de Monitor vind je bovendien de interessante kaart bovenaan deze tekst. Ze toont waar EU-onderwijssystemen het op dit moment met een extra premie of een verhoogd basissalaris het voor leraren financieel aantrekkelijker maken om in scholen met een kwetsbaar publiek te werken. De kaart toont dat van die twee, het verhoogd basissalaris het minst gebruikelijk is. Nederland kiest wel voor de premie, Vlaanderen voor geen van beide financiële prikkels.
Hoe we de eerdere figuur en deze kaart samen moeten interpreteren, is me helemaal niet duidelijk. Klaarblijkelijk zijn er veel meer onderwijssystemen die extra premies of een hoger basisloon toekennen aan leraren in scholen met veel leerlingen met een lage socio-economische status dan de 8 die in de figuur gezien worden als systemen die een beleid voeren om het lerarentekort in de scholen met diezelfde leerlingenpopulaties aan te pakken. Wat er ook van zij, Nederland wordt er telkens toe gerekend en Vlaanderen 2 keer niet.
Wat te doen?
Ik ben voorstander van een beleid dat bijzondere aandacht besteedt aan het aantrekken van sterke leraren voor scholen met relatief veel kwetsbare leerlingen. Tegelijk heb ik mijn bedenkingen bij financiële prikkels. Hoe werken die juist in het hoofd van verschillende groepen leraren? Wat zou een leraar die goed gestart is in Brussel kunnen overtuigen om er te blijven? Wat zou een sterke leraar die elders zijn kwaliteit bewezen heeft kunnen overhalen om in Brussel mee het verschil te maken? Maar hoe zorgen we ervoor dat die maatregelen niet tegelijk anderen aantrekken die uit zijn op de voordelen maar de kwaliteit van het onderwijs voor de leerlingen niet echt ten goede komen?
Let wel, ook niet-financiële prikkels zoals betere arbeidsomstandigheden, een sneller pad om carrière te maken of een voorkeurbehandeling bij een latere transfer naar een andere school, een voordeel dat naar verluidt de Franstalige gemeenschap wel aan leraren biedt, kunnen langs twee kanten snijden. Niets doen is voor Vlaanderen hoe dan ook geen optie, want de scholen met het kwetsbaarste publiek hebben het het moeilijkst om gekwalificeerde leraren aan te trekken en hun leerlingen scoren al zolang de PISA-testen bestaan ver onder kinderen van meer welgestelde ouders.
Dan maar een goede motivatietest? Die wil ik nog wel zien. Iemands motivatie voor een opdracht peilen is al even moeilijk als de kwaliteit van een leraar inschatten op basis van een sollicitatiegesprek. In de twee gevallen hopen de beslissers dat de leraren in wie ze geloven hun aanvoelen in de praktijk zullen bevestigen en dat ze geen topleraren buiten hebben gehouden omdat ze niet beantwoordden aan hun beeld van een gemotiveerde en kwaliteitsvolle leraar.
Zelf heb ik na een aantal jaren in het buitenland en een extra studie veel moeite ondervonden om sollicitatiecommissies van mijn motivatie te overtuigen. Probeer maar eens overtuigend te antwoorden op de vraag: “Bent u wel gemotiveerd, meneer?”. Mij is het uiteindelijk toch gelukt. De zoveelste keer dat de vraag me gesteeld werd heb ik boos geantwoord: “Geef me een leugendetector en leg er me aan. Ja, ik ben gemotiveerd om hier te komen werken.” Iemand hoorde de grap die ik er niet bewust had ingestoken en begon te lachen. De rest volgde. Gelukkig. Als je twijfelt of iemand voor minder geld zou willenwerken, dan geloof je wellicht ook niet dat iemand uit overtuiging de moeilijkste onderwijsopdracht wil aanpakken als op hem of haar een appel wordt gedaan.
Misschien moeten we in plaats van naar motivatoren te zoeken eerder denken aan mentale en andere hindernissen die we kunnen wegnemen voor mensen om te doen wat ze echt willen doen. Neem de verplaatsing naar Brussel en de tijd die daaraan verloren gaat. Scholen in Brussel experimenteren met 4 langere in plaats van 5 klassieke schooldagen. Verplaatsingstijd verdwijnt ook als je verhuist. Misschien kunnen leraren waarvan scholen heel tevreden zijn en die een jaar gependeld hebben via een woonproject de mogelijkheid geboden worden om betaalbaar te huren in de buurt van de school, wat extra interessant kan zijn als de partner in de stad werkt en nu ook dagelijks in de file staat,…
Een coherent beleid, zal wellicht ook een creatief beleid zijn.
Johan De Wilde
Co-voorzitter Velov en lerarenopleider bij Odisee hogeschool
bronnen en noot
Monitor 2023: https://op.europa.eu/webpub/eac/education-and-training-monitor-2023/en/index.html
Eurydice 2023: Structural indicators for monitoring education and training systems in Europe – 2023: The teaching profession (europa.eu)
* Het lerarenplatform is een systeem dat leraren inkomens- en werkzekerheid biedt van 1 oktober tot 30 juni. Leraren in het systeem voeren vervangingen uit binnen de scholengemeenschap waar ze zijn aan toegewezen. Ondertussen kunnen leerkrachten er wel al vanaf 1 september in starten.