Leraren en directies brengen een dubbele boodschap: ze willen meer professionalisering, maar ze volgen ze niet. Ze doen niet wat ze aangeven belangrijk te vinden en overeenstemt met de interesses en noden die ze zelf aangeven.

De verklaring voor die tegenspraak zal u wellicht niet verrassen: ze willen wel, maar ze kunnen niet. Elke leraar die nascholing wil volgen zorgt voor een probleem. Hij of zij moet vervangen worden, wat extra werk creëert voor collega’s. In heel wat gevallen kunnen lessen niet verplaatst worden en vallen ze weg

Het lerarentekort zorgt er met andere woorden voor dat er minder geprofessionaliseerd wordt en dat startende leraren en leraren in opleiding (LIO’s) niet altijd de begeleiding krijgen die ze nodig hebben. Beide wegen uiteraard op de kwaliteit van het onderwijs en verhogen de kans dat startende en andere leraren uitvallen, waardoor nog meer lessen sneuvelen.

De first things firstlogica is bij nader inzien minder logisch dan hij lijkt en zelfs nefast op de langere termijn. We willen niet gewoon een leraar in alle klassen, we willen een goede leraar die blijft en bijblijft. Een goede begeleiding van starters en professionalisering van alle collega’s is geen extraatje, maar de essentie van het beroep. Daarin knippen is even onwenselijk als systematisch zorg voor leerlingen opschorten omdat de zorgleerkracht voortdurend klassen moet overnemen.

Anders professionaliseren

Dat professionalisering onder druk komt te staan in tijden van een lerarentekort is om nog een andere reden niet vanzelfsprekend. Als er minder leraren zijn, moeten er ook minder betaald worden en blijven er dus op het onderwijsbudget meer middelen over voor professionalisering. Het komt  erop aan de ‘of/of’ tussen lesgeven en professionaliseren te vervangen door ‘en/en’. Leraren kunnen tegelijk lesgeven en geprofessionaliseerd worden.

Een goede professionalisering vraagt een zekere duur, een transfer van de theorie naar de praktijk, feedback erop van deskundigen enzovoort. Zeker professionalisering die het integreren van complex professioneel gedrag vergt, lukt niet met een pedagogische studiedag of een workshop buiten de schoolmuren. Ook voor de experten die de leraren professionaliseren is het interessanter om een groep eerst gezamenlijk (live of online) in te leiden in nieuwe inzichten en de bijhorende praktijk en hen vervolgens bij te staan in hun eigen werkcontext. Zij ervaren dan zelf de specifieke context en kunnen in functie van wat de leraren willen en nodig hebben in situ demonstreren, co-teachen of observeren om daarna suggesties te doen. In veel gevallen kan online gereflecteerd worden in groep, wat ieders inzicht verdiept en latere professionaliseringen aan andere groepen versterkt. Volgens dit stramien zijn het dus niet de leraren die zich verplaatsen, maar de experts die de professionalisering aanbieden.

Van opleiding van individuen naar teamprofessionalisering

Het aanbieden van professionalisering op school heeft als extra voordeel dat ook andere collega’s erbij betrokken kunnen worden. Vaak gebeurt dat op een heel natuurlijke manier. Collega’s horen wie welke ondersteuning komt bieden en stellen zelf al eens een vraag tijdens een pauze. Hoe zou jij dat aanpakken? Werk jij ook met dat model? Mag ik tijdens mijn springuur straks eens komen kijken? Het effect hiervan is dubbel. Een extra collega steekt iets op, maar ook de leraren die de professionalisering volgen, hebben er baat bij. Ze krijgen er een klankbord bij dat veel nabijer en duurzamer is dan de externe expert. Geïnteresseerde collega’s hebben motiveert mensen om het geleerde verder toe te passen. En wie weet, is de vraag algemener en beslist het team met de directie dat ze er een teamprofessionalisering rond willen.

Gedreven aanvangsbegeleiders en directies vroegen onlangs iets analoogs in de klankbordgroep van een onderzoeksproject van Universiteit Antwerpen, AP Hogeschool en Odisee Hogeschool. Ze vroegen expliciet naar de kaders die de lerarenopleiders meegeven aan leraren in opleiding (LIO’s). Terecht, want in de praktijk begeleiden opleiders en aanvangsbegeleiders de LIO’s samen, wat tot verwarring en zelfs tegenspraak zou kunnen leiden. Klasmanagement is een goed voorbeeld. De leraar die de vraag stelde, vreesde daarrond zelf theoretische inzichten te missen, waardoor ze hooguit vanuit persoonlijke ervaring kan spreken. Niet dat die ervaring waardeloos is, maar ze is contextueel. De persoon in kwestie besefte dat wat voor haar werkt niet noodzakelijk ook werkt voor de LIO’s of andere starters. Als we als opleiders onze kaders zouden delen met aanvangsbegeleiders en andere geïnteresseerde collega’s en hen zelfs mee uitnodigen in de klas dan werken we veel duurzamer.

Win-win-win

Als de expert in kwestie een lerarenopleider is, dan komt een extra bonus in het verschiet. Een lerarenopleider met specifieke expertise -omdat hij of zij er bijvoorbeeld onderzoek rond doet- en met de competenties van een goede professionaliseerder versterkt leraren, het team en de eigen opleiding. Een dergelijke opleider leert zelf ook bij tijdens professionaliseringen en zeker als die op de klasvloer gebeuren. En met die ervaring kan de opleider de lessen in de lerarenopleiding extra stofferen.

Johan De Wilde

Co-voorzitter Velov en lerarenopleider bij Odisee

Foto van Geralt op Pixabay