Internationale onderwijsrapporten waarin landen en leerlingenscores met elkaar vergeleken worden, genieten doorgaans veel aandacht. Een gezamenlijk rapport van de VN-organisaties die zich bezighouden met arbeid en onderwijs* van begin dit jaar deed dat minder. Dit rapport over wat er met het lerarenberoep moet gebeuren is daarom niet minder interessant. Een persoonlijke lezing op drie niveaus.
Op een eerste niveau…
lees ik kanttekeningen bij vertrouwde analyses. Zo stelt het rapport dat het lerarentekort een wereldwijd probleem is, en dat bepaalde foute aanpakken op tal van plaatsen gekopieerd worden, denk maar aan het aanstellen van niet-gekwalificeerden. Het pleit in zekere zin voor het omgekeerde, het verder versterken van leraren in functie via kwaliteitsvolle gratis vorming. Zich professionaliseren moet deel zijn van hun opdracht en ook tijdens de werkuren kunnen plaatsvinden. Impliciet en volkomen terecht gaat men ervan uit dat het de aantrekkelijkheid van het beroep ten goede komt.
Het rapport vraagt extra aandacht voor leraren in crisissituaties en dus indirect voor de kinderen die gevaar lopen op school of op de weg erheen of die zelfs helemaal van onderwijs verstoken blijven. Dat probleem is nog veel erger dan de vaststelling dat bij ons de meest kwetsbare leerlingen vaakst zonder gekwalificeerde leraar zitten.
Op een tweede niveau…
confronteert het rapport. Zo vind ik er onder meer de prikkelende gedachte dat het de plicht is van leraren op alle onderwijsniveaus om hun leerlingen begrip bij te brengen van sociale rechtvaardigheid, respect voor diversiteit en wereldwijde solidariteit . Meer nog, ook buiten de klas horen leraren zich te gedragen als verantwoordelijke globale burgers en als ambassadeurs van de mensenrechten.
Wat is begrip bijbrengen? Willen we dat leraren kinderen bijvoorbeeld leren wat klimaatopwarming betekent? Willen we dat leerlingen op school specifieke attitudes ‘leren’, dat ze zichzelf een duurzame levensstijl aanmeten of dat ze na hun bewustmaking op school op straat komen om een duurzamer beleid te eisen van de politici? Willen we dat leraren botsende visies over een mogelijke vermogens-, erfenis of meerwaardebelasting uit de doeken doen? Willen we dat leraren niet alleen reageren op signalen van polarisatie en zelf verschillende lezingen van de oorzaken en oplossingen van conflicten in het buitenland bespreken? En ik, wat doe ik? Wat wil ik,… mag ik?
Het rapport moet het niet doen. Het voelt zich nooit handelingsonbekwaam, het hoeft niet te vrezen voor represailles van machthebbers, tegenkanting van ouders of een streng inspectierapport. Is het trouwens niet in de eerste plaats de taak van het maatschappelijke middenveld om druk te zetten en van politici om goed beleid te voeren in het algemeen belang? Moeten leerlingen niet vooral veel kennis opdoen om later -als ze groot zijn – zich als verantwoordelijke burgers te gedragen?
Hoe relatief de angst bij onze leraren en docenten ook kan zijn, hij bestaat. Leerkrachten kunnen onder druk komen te staan. De principiële bezwaren snijden net zo goed hout. De kwaliteit afmeten aan de mate waarin het onderwijs het gedrag van kinderen en jongeren beïnvloedt, is ronduit gevaarlijk. Wie bepaalt waar onderwijs eindigt en indoctrinatie begint? En toch. Dat leraren met een bocht om heikele thema’s heen fietsen en erop rekenen dat het wel goed komt met het klimaat en conflicten in binnen- en buitenland, kan door toekomstige generaties als onbegrijpelijk en onverantwoordelijk bestempeld worden. We hebben het niet, niet geweten.
Het zou een én-én-verhaal moeten zijn. Leraren brengen meer ongemakkelijke waarheden en grote thema’s aan en tegelijk steken politici meer hun nek uit om te doen wat gedaan moet worden. Het eerste creëert het draagvlak voor het tweede.
Op een derde niveau…
roept het rapport fundamentele vragen op over de stem van de ander in onze curricula. Als we over leerdoelen en global citizenship denken, zouden we nog een stap verder kunnen gaan en de wereldgemeenschap een stem geven in wat onze kinderen leren over de wereld en over onszelf. Ik kan me inbeelden dat bewoners en beleidslui van een eiland in de Pacific dat dreigt onder te lopen ook wel zouden willen dat leerlingen bij ons iets over hun ervaring van de gevolgen van global warming leren of over het verschil tussen onze en hun geaccumuleerde CO2-uitstoot van de laatste eeuw. Wat leren we ze over Vlaanderen, Wallonië, België en Europa en een vage of concrete bijhorende identiteit? Wie mag dat invullen? Hoe goed leraren ook zijn, kunnen en mogen zij alle inhouden en leermaterialen selecteren, de ene vertolker zijn van alle standpunten?
Het is misschien een vreemde vraag, maar verplaats je even naar het Midden-Oosten of Oost-Europa. Is het alleen aan Israëlische en Palestijnse, Russische en Oekraïense leraren en politici om te bepalen wat en hoe er over henzelf en de anderen geleerd wordt. Het perspectief van derde partijen zou daar ook zinvol zijn. Wat leraren over iedereen vertellen en wat iedereen over zichzelf en anderen leert en niet leert, belangt iedereen aan. Ook in die zin hoort het recht op onderwijs universeler te zijn dan we het doorgaans opvatten.
De job van leraar wordt er nog uitdagender op.
En boeiender.
* ILO, International Labour Organization en UNESCO, United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization
Johan De Wilde
co-voorzitter Velov en lerarenopleider bij Odisee
Referentie
United Nations Secretary-General’s High-Level Panel on the Teaching Profession (2024) Recommendations and summary of delibarations. Transforming the teaching profession.
Beelden: AI-gegenereerd m.b.v. Dall-E