
In september gaan in Vlaanderen en Brussel de opleidingen voor master in het basisonderwijs van start. Daarmee wordt een idee van Lieven Boeve, voormalig directeur-generaal Katholiek Onderwijs Vlaanderen, werkelijkheid. De uitdaging bestaat er nu in de verwachte of veronderstelde voordelen te realiseren en te maximaliseren: meer en betere leraren in het basisonderwijs en daardoor ook de kwaliteit van ons onderwijs verbeteren. Tegelijk moeten we de voorziene en nog onvoorziene problemen trachten te vermijden of de gevolgen ervan beperken.
Meer leraren
Als de bestaande lerarenopleidingen kleuter- en lager onderwijs aan de hogescholen behouden blijven en als er een nieuwe masteropleiding basisonderwijs bovenop komt die professionals opleidt om les te geven, dan is de verwachting dat de totale potentiële lerarenpopulatie voor het basisonderwijs zal groeien. En toch. Een deel van de masters basisonderwijs zullen leerkrachten zijn die, na het behalen van hun professionele bachelor, twee jaar langer zullen studeren in plaats van meteen voor de klas te gaan staan. Zij leveren dus geen extra groep leraren op, maar een uitgestelde groep. Daarbij komt dat de professionele bachelors die al aan het werk zijn in de klas, zouden kunnen besluiten om een studiepauze in te lassen in hun loopbaan of om tijdelijk deeltijds te werken om het schakelprogramma en de master te volgen terwijl ze in functie zijn.
Het surplus aan leraren zal dus voor later zijn en zal in de eerste plaats moeten komen van een groep die graag leraar in het basisonderwijs wil worden en dat enkel wil doen na een studie op masterniveau. Hoe groot die groep is, weten we niet. Evenmin weten we wat het effect zal zijn van een nieuw profiel van leraar in de leraarskamers. Stilletjes hoopt men dat het toetreden van masters het beroep van leraar an sich aantrekkelijker maakt, waardoor alle lerarenopleidingen basisonderwijs populairder worden en het aantal beschikbare leraren structureel stijgt en het lerarentekort opgelost raakt, na een aantal jaren waarin het tekort zelfs verergert. Maar misschien schaadt de nieuwe opleiding de aantrekkelijkheid van de klassieke of zet het ervaren leraren aan om uit de job te stappen. En wie weet houden de nieuw gevormde masters het ook niet lang uit omdat ze zich niet thuis voelen in de leraarskamer. Ik voorspel deze doemscenario’s niet, maar het zijn in mijn ogen wel reële gevaren die we op zijn minst in de gaten dienen te houden.
Betere leraren
We kunnen verwachten dat leraren die 5 jaar onderwijsgericht hoger onderwijs hebben gevolgd beter opgeleid zullen zijn dan leraren die een 3-jarige opleiding genoten, temeer omdat universiteiten en hogescholen in het geheel van de master en de verplichte voortrajecten een academisch aan een meer praktijkgericht pakket paren.
De hamvraag is waarin de masters dan juist beter opgeleid zullen zijn. Uit de wervende teksten op de websites leid ik af dat ze een specifiek surplus zullen hebben aan didactische expertise. Tegelijk wordt de toekomstige masters en de scholen die ze zullen aanwerven voorgehouden dat de masters een bredere kijk op onderwijskundige uitdagingen in de school en de samenleving zullen hebben en de nodige knowhow om van daaruit te handelen. Wat we hier niet mogen uit afleiden, is dat de startende masters daarmee betere professionals zijn dan ervaren professionele bachelors en al zeker niet dat ze de standaardtaken van een klasleraar bij kleuters of lagere schoolkinderen beter zouden uitvoeren. Dat is nochtans waarvoor ze in de eerste plaats zouden ingezet worden.
Beter onderwijs
Toegegeven, starters met het ene profiel afwegen tegen ervaren rotten met een ander profiel, het is als appelen met citroenen vergelijken. Gegeven hun bredere en langere opleiding zullen veel masters ongetwijfeld uitgroeien tot bovengemiddeld goede klasleraren. Maar de belofte die de masters inhouden is groter. Ze zouden de onderwijskwaliteit van de hele school waarin ze tewerkgesteld worden moeten optrekken en niet louter die in hun eigen klas. Daar ligt volgens mij de echte uitdaging. Kunnen zij katalysatoren van kwaliteitsverbetering worden? Kunnen ze wat ik hierboven omschreef als hun bredere kijk op onderwijskundige uitdagingen in de school en de samenleving en hun knowhow om van daaruit te handelen zo inzetten dat ze op mesoniveau tot reële positieve veranderingsprocessen leiden. Dit zou betekenen dat ze niet alleen autonoom of met anderen de juiste probleemanalyse kunnen maken, maar ook alleen of samen tot een theory of improvement komen die vervolgens tot een succesvol veranderingsproces leidt. Dat veronderstelt met andere woorden niet alleen een extra portie inzicht, maar ook strategie en tact in een sociale omgeving. Hun directies en collega’s zullen op hun beurt moeten openstaan voor de inzichten en de procesinput van de hoger opgeleide masters. Dat kan uitermate uitdagend worden, wanneer bepaalde anciens weinig veranderingsbereid zijn en de startende master niet of nog niet uitblinkt als klasleraar. Dat diezelfde masters in een hoger barema zouden starten, kan de spanning nog vergroten.
Basisvoorwaarden
Gelukkig zal het nog een tijdje duren vooraleer de eerste masters basisonderwijs in de scholen landen. Die tijd kan gebruikt worden om aan de voorwaarden voor een succesvolle integratie te werken. Daarvoor moeten we niet alleen naar de opleiding van de masters kijken maar ook naar de voorbereiding van lerarenteams, aanvangsbegeleiders en directies. Hoe maken ze zichzelf klaar voor nieuwe collega’s die naast de klassieke lerarentaken ook vaker de rol van adviseur, ontwerper en onderzoeker op zich zullen nemen? Hoe stimuleren ze collega’s die geen mastertitel hebben om die rollen ook op te nemen en er zich verder in te professionaliseren. Het laatste wat je als team wil, is dat de aanwerving van een hoger geschoolde zou betekenen dat de anderen alle denkwerk aan die persoon toewijzen. Evenmin wil je dat de masters helemaal socialiseren in de bestaande cultuur en manier van werken. Dat gevaar is niet denkbeeldig. De kans is heel groot dat de startende master onzeker is, gegeven zijn of haar beperkte ervaring en soms jonge leeftijd. Als die masters pas met ideeën voor de pinnen durven te komen wanneer ze geroutineerd zijn, zouden ze tegen dan hun kritische houding verleerd kunnen zijn.
Inspiratie uit Nederland
In Utrecht heeft men een academische lerarenopleiding primair onderwijs van 4 jaar ontwikkeld, die zowel een pabo-diploma aan de Hogeschool Utrecht als een universitair bachelordiploma Onderwijswetenschappen aan Universiteit Utrecht omvat. De rollen adviseur, ontwerper en onderzoeker, die ik hierboven vermeldde als aanvulling bij de klassieke lerarentaken, haalde ik uit hun opleidingsdoelen. Een ander interessant idee van hen dat ik graag deel is dat ze van hun studenten en afgestudeerden verwachten dat ze in scholen de beroepspraktijk kunnen decontextualiseren en tegelijk onderzoek kunnen contextualiseren. Die tussenpositie tussen praktijk en onderzoek impliceert zowel persoonlijke connectie met collega’s en hun praktijk als vertrouwdheid met onderwijsonderzoek en de vaardigheid om gericht antwoorden te vinden in de literatuur. Idealiter betrekken ze anderen in hun denkwerk en denken ze mee met anderen in professionele leergemeenschappen of task forces.
Deficiëntiehypothese of self-efficacy
Kom ik over als een tegenstander of als een non-believer in de master basisonderwijs, als iemand die waarschuwt voor overtrokken verwachtingen of als iemand die de onderwijsactoren oproept om zich voor te bereiden op hun komst? Wellicht plaatst u me ergens tussen de drie. Een pleitbezorger was ik alvast niet, al was het maar omdat de mogelijke consequenties onvoldoende doorgedacht zijn. Er is zelfs nog geen duidelijkheid over het loon van deze masters en dus al evenmin zicht op de potentiële impact ervan op het onderwijsbudget binnen 10 jaar, laat staan dat er een plan is om het mogelijk tijdelijke extra tekort aan leraren in de opstartfase van de master op te vangen. Het zou heel sneu zijn om in naam van een kwaliteitsverbetering nog meer ongekwalificeerden tijdelijk aan te werven. In lijn hiermee hoop ik dat vooral de nood doordringt om op tal van vlakken te anticiperen.
Met dank aan de Utrechtse collega’s Zita Albon en Astrid de Regt bij wie ik op donderdag 30 januari het tweede webinar van het Tijdschrift voor Lerarenopleiders volgde naar aanleiding van het themanummer rond beroepsbeelden van leraren. In het laatste nummer van het Tijdschrift voor Lerarenopleiders vind je hun praktijkvoorbeeld.
Johan De Wilde
co-voorzitter Velov en lerarenopleider bij Odisee
De illustratie is gegenereerd met behulp van Copilot.