Lachen tijdens een keynote kan gênant zijn, zeker als je lacht om een harde of foute uitspraak. Ik probeerde mijn gegniffel te onderdrukken, maar Bram Oonk, spreker van dienst tijdens de Week van de Educatieve Professional in Doetinchem, heeft het ongetwijfeld gezien. Met de quote die ik tot titel bombardeer, verwees hij naar de opmerking van een mentor aan een stagiair van de lerarenopleiding die er, naar verluidt, onvoldoende in geslaagd was een bepaalde leerling in het gareel te houden.

Het leek me iets voor een komisch programma waarin men met een verborgen camera de reacties filmt van mensen op onaangepast gedrag. Zoals dat hoort bij goede sketches, zou in dit geval het vermaak voor de kijkers zowel in het ongepaste gedrag van een onderwijsprofessional zitten als in de reactie erop van een verbouwereerde student die niet weet hoe te reageren op een mentor en evaluator die mensen met dieren verwart.

Hoe meer ik erover nadenk, hoe interessanter ik de verwoording van het advies vind. Voor een goed begrip, ik neem aan dat de mentor niet meent dat de leerling in kwestie een hond is of zich als een hond gedraagt. De mentor ziet in het beste geval een analogie tussen het gedrag van de leerling op een bepaald moment in de gegeven context en herkenbaar gedrag van viervoeters in een andere situatie. Toch wil ik daarmee de uitspraak niet plat relativeren. Er schuilen opvattingen in die couranter zijn dan je zou verwachten.

“Hem moet je aanspreken als een hond”

impliciete opvattingen over opvoeding, onderwijs en opleiding
  1. Bepaalde leerlingen zijn niet voor rede vatbaar; hun gedrag kan je alleen sturen (africhten) met beloning en straf.
  2. De kwaliteit van de leerkracht-leerling-relatie is soms irrelevant of hoogstens van secundair belang. Wat telt, is dat de leerling stil is.
  3. Stagiairs hebben behoefte aan duidelijke richtlijnen, niet aan beschouwingen over opvoedkundige principes of mensbeelden

De drie overtuigingen hebben met elkaar gemeen dat ze professionele gedragsnormen baseren op hun functionaliteit. Mocht morgen bv. blijken dat het toedienen van zware elektroshocks bij deze leerling beter zou werken dan een lief of nors woord, dan zou de mentor vermoedelijk dat advies verkiezen, tenzij hij bij nader inzien zou menen dat hevige of langdurige pijn toebrengen niet met de rol van een leraar te rijmen valt.

Als de mentor ‘aanspreken als een hond’ zou inruilen voor ‘korthouden en positief gedrag bekrachtigen’, dan zouden minder mensen aanstoot nemen aan het advies. Belonen en straffen blijft namelijk een populaire en vanzelfsprekende aanpak voor heel wat leerkrachten, wat ze er in hun opleiding ook over geleerd hebben. De nieuwe roep om een meer tucht op school – al dan niet verwoord in termen van de nood aan een beter klasmanagement – is daar niet vreemd aan.

Hoe boud de uitspraak ook is, er zit tegelijk iets gesofisticeerds in. Bewust of onbewust differentieert de mentor hier.  Alleen de leerling in kwestie heeft nood aan deze behandeling. Misschien differentieert de mentor nog op een tweede niveau en is dit advies dan bedoeld voor deze stagiair omdat die van honden houdt of extra nood heeft aan helderheid.

Bij nader inzien vraagt de feedback of het advies nog altijd een vertaling naar de concrete praktijk. Die transfer naar specifieke lescontexten moet de stagiair nog maken. De mentor laat het aan het oordeel van de stagiair over om te beslissen of de leerling – als die bij een volgende gelegenheid ongevraagd in de klas zou rondlopen – een snauw of een kwade blik zou verdienen. Net zo goed moet de stagiair zelf nog invullen of – en zo ja hoe – die leerling best beloond zou worden als die aandachtig de les volgt.

En wij?

Wat doen wij als een collega zoiets zou zeggen? Durven we te vragen waarom hij of zij dat zegt? Vragen we naar wat voorafging? Vragen we hoe onze collega zich voelt en hoe de (mede)leerling(en) het stelt/stellen? Wat bepaalt of we wel of niet zouden aangeven dat we de uitspraak ongepast vinden? Wanneer en hoe zouden we dat doen?

Hoe moedig zijn wij? Ik twijfel of ik het zelf wel altijd zou doen wanneer dat opportuun is. Excuses om niet te regeren zijn er genoeg: ‘Ik ga toch geen ruzie maken? De collega heeft het al moeilijk genoeg met die klas. Mijn collega meent het niet, hij of zij heeft gewoon een luisterend oor nodig.’

Reageren is toch belangrijk, zowel ten aanzien van de collega in kwestie als ten aanzien van de groep. Het laatste wat we willen, is dat collega’s denken dat ze verwoord hebben wat velen al langer dachten… en dat de leraarskamer een plek wordt waar het bon ton is om hard uit de hoek te komen. School maken doen we allemaal en we moeten er samen voor zorgen dat de verkeerde mensen geen school maken.

Johan De Wilde

Lerarenopleider bij Odisee en bestuurder van Velov

foto: https://commons.wikimedia.org/wiki/File:Black_dog_lying_on_the_floor.jpg